Hosea 3

Inleiding

Ook in dit hoofdstuk wordt Israëls geschiedenis in beeld gebracht. Hosea moet opnieuw zijn overspelige vrouw als echtgenote accepteren, maar zonder een echte huwelijksrelatie met haar te hebben. Hij zal haar tot een eenzame vrouw maken. Zo zal God ook met Israël doen. Hij zal het volk een tijd lang eenzaam maken, zonder koning enzovoort. Dat is de situatie van Israël op dit moment. Maar in de toekomst zal het zich bekeren en tot de HEERE en Zijn heil komen.

Dit korte hoofdstuk laat Israëls verleden, heden en toekomst zien:

1. In de Hs 3:1-3 het verleden,

2. in Hs 3:4 het heden en

3. in Hs 3:5 de toekomst.

Hosea moet zijn vrouw terugnemen

We kunnen ons voorstellen dat het met Gomer van kwaad tot erger is gegaan. Als er steeds wordt teruggevallen in bepaalde vormen van kwaad, kan de situatie nooit verbeteren, maar alleen maar slechter worden. Verbetering treedt pas op als er een radicale breuk met het verleden plaatsvindt.

Waarschijnlijk is Gomer, na haar diverse ‘uitstapjes’, steeds weer bij Hosea teruggekomen. Ondanks alle pijn en verdriet die hij door haar overspelige gedrag heeft gevoeld, heeft hij haar steeds weer opgevangen. Telkens zal hij gehoopt hebben dat ze echt met de zonde zou breken. Telkens is hij in zijn liefde, trouw en zorg voor haar teleurgesteld, want telkens weer wordt ze hem ontrouw. Tot ze weggaat en wegblijft. Het is mogelijk dat Hosea, na de geboorte van het derde kind, haar heeft moeten wegsturen, zoals ook God Zijn volk heeft weggestuurd in de verstrooiing. Het is ook mogelijk dat ze er zelf vandoor is gegaan.

Wat zullen de mensen daarover hebben gepraat. Hij zal goed bedoeld medelijden hebben gehoord. Ook zal hij ongevoeligheid met zijn situatie hebben ervaren. Opgemerkt kan zijn: ‘Dat is toch ook wat, dat ze je heeft laten zitten met de kinderen. Dat heb je toch niet aan haar verdiend. Maar aan de andere kant: Man, wees er blij om. Dit was toch ook geen leven. Nu krijg je weer rust in je huis.’ Hierop zijn tal van variaties denkbaar. Maar situaties zoals die van Hosea zijn uniek. Bij de bespreking van Hosea 1 is daarover al het een en ander gezegd. Het hart dat huilt van de pijn die iemand in zulke omstandigheden voelt, is niet met goedbedoelde woorden te troosten en de pijn wordt er niet minder door.

Zoals Hosea met Gomer heeft gehandeld, zo heeft God ook met Israël gedaan. Steeds opnieuw heeft Hij haar Zijn liefde getoond. Als het woord van de HEERE tot Hosea komt dat hij Gomer weer tot vrouw moet nemen, is dat omdat God dit ook met Israël zal doen. Hij heeft Zijn volk ook niet voor altijd verstoten. God zal geen opdracht geven een andere vrouw te beminnen dan zijn eigen wettige vrouw. Daar zou geen boodschap voor Israël in zitten.

Het gaat hier om Gomer. Haar naam wordt niet genoemd omdat het vanzelf spreekt dat het om haar gaat. Ook gaat het meer om de omstandigheden waarin ze terecht is gekomen dan om haar persoon. Dat zij hier niet ‘uw’ vrouw wordt genoemd, maar ‘een’ vrouw, wijst mogelijk op de vervreemding die er tussen Hosea en haar is ontstaan door haar gedrag. Dat zal het uitvoeren van Gods opdracht nog zwaarder hebben gemaakt.

Bij de bespreking van Hosea 1:3 is al ingegaan op deze opdracht om lief te hebben. De opdracht die Hosea hier krijgt, geeft aanleiding daarop nog eens te wijzen vanwege de valse motieven om onder deze opdracht uit te komen. Hosea moet haar terugnemen, ondanks het feit dat hij misschien niets meer voor haar ‘voelt’. ‘Het gevoel’ heeft vandaag de overhand en wordt zelfs norm van handelen. Hosea krijgt de opdracht: “Ga … bemin.” ‘Houden van’ is een opdracht.

Het is een regelrechte smoes, erger nog, het is zelfmisleiding, als een stel uit elkaar gaat met als excuus: ‘We voelen niets meer voor elkaar, dus gaan we maar uit elkaar.’ Maar dat je ‘niet meer verliefd bent’ is geen geldige reden om uit elkaar te gaan. Het is zelfmisleiding om aan zo’n excuus geldigheid te geven. Het is ook ongehoorzaamheid aan God en daarom zonde. De vraag is niet of ik iets voor mijn vrouw voel, maar of ik gehoorzaam wil zijn aan de opdracht van God. De opdracht in het Nieuwe Testament luidt: “Mannen, hebt uw vrouwen lief, evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven” (Ef 5:25).

Liefhebben is niet slechts een gevoel, het is vooral een daad. De man moet zijn vrouw liefhebben. Dat kan als de liefde van God in hem woont, want God is liefde. Alleen liefde tot de Héér maakt ons geschikt om Zijn opdracht uit te voeren. De Heer vraagt niet aan Petrus of hij de lammeren en schapen liefheeft, maar of hij Hém liefheeft. Als dat het uitgangspunt is voor elke dienst, komt daarna vanzelf de liefde voor de lammeren en de schapen.

Hosea moet naar Gomer gaan en haar liefhebben zoals God Zijn volk liefheeft. Het is niet voldoende te weten dat God liefde is, we moeten er ook naar handelen. Hosea heeft Gomer lief voordat zij hem ontrouw wordt. Hij moet haar ook liefhebben na haar ontrouw en wel door haar uit die situatie te redden.

Evenals in Hosea 1 geeft God Zijn reden voor deze zware opdracht. Die reden is dat Hosea in het terugnemen van Gomer Gods liefde voor Zijn volk illustreert. Israël heeft, net als Gomer, alle recht op herstel verspeeld. Maar genade zoekt haar op. Niet in de eerste plaats om haar te herstellen, maar meer om haar te verlossen uit de situatie waarin ze door haar eigen schuld is terechtgekomen. Daarna zal ze hersteld worden (Js 54:6-8).

Israël heeft, evenals Gomer, van het leven een feest gemaakt, een feest zonder God. Door ongeoorloofde verbindingen aan te gaan meent het volk voordeliger uit te zijn, meer uit het leven te kunnen halen. Ze vergeten dat door hun handelwijze niet zij meer uit het leven halen, maar dat het leven uit hen wordt gehaald. Echt leven is alleen mogelijk in verbinding met de levende God. De afgoden zijn dood, dode materie.

De “rozijnenkoeken”, gemaakt van de vrucht van de wijnstok, symboliseren vreugde, want God is bij Zijn volk en Hij versterkt hen (vgl. 2Sm 6:19; 1Kr 16:3; Hl 2:5). Maar deze koeken worden als offergaven in de afgodische cultus gebruikt. Ze worden gegeten in verbinding met de afgoden, waaruit blijkt waarin het volk zijn vreugde en kracht zoekt. Het is eens te meer een bewijs hoe God uit hun gedachten is verdwenen, hoe ze Hem zijn vergeten (Hs 2:12).

Teruggekocht

Hosea moet zijn vrouw loskopen. Zo werkt dat als iemand de zonde gaat dienen. Die persoon moet worden losgekocht. Gomer is de slaaf van een ander geworden. Wat haar als vrijheid heeft toegelachen, heeft haar naar slavernij gevoerd. Ze heeft gemeend vrij te zijn, maar is een slaaf geworden. Dat gaat altijd zo bij het dienen van de zonde. “Ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde” (Jh 8:34). De duivel probeert ons wijs te maken dat we buiten God vrij zijn, maar net als Gomer merk je dat je dan slaaf wordt. Maar precies zoals Hosea gaat ook God de mensen achterna en wil hun Zijn behoudenis schenken.

Wat zal het vernederend voor Hosea zijn geweest om naar de man te moeten gaan waar zijn vrouw nu is. Mogelijk is ze zo diep gezonken, dat ze slavin is geworden. Het lijkt erop dat hij haar aantreft op een slavenmarkt, waar ze te koop wordt aangeboden omdat haar minnaar wellicht op haar is uitgekeken. Hij moet met de man gaan onderhandelen om zijn eigen vrouw weer terug te krijgen. Ze worden het eens over de prijs. Hosea hoeft nog minder dan de prijs van een slaaf voor haar neer te tellen en nog wat in natura. Vijftien zilverstukken is de helft van de prijs voor een slaaf (Ex 21:32). De lage prijs geeft de lage waardering van haar bezitter voor haar aan.

De anderhalve homer gerst herinnert aan armoede. Gerst is het voedsel van de armen. Het lijkt erop dat Hosea al zijn geld geeft en dat aanvult met iets in natura. Hij moet haar eenvoudig vrijkopen. Dat heeft God ook met Zijn volk gedaan (Js 43:3-4). Alleen echte liefde ziet iets in een voorwerp dat – door zoveel ontrouw – slechts waard is om verworpen te worden.

Terug, maar op afstand gehouden

Hosea neemt Gomer mee naar huis en geeft haar huisarrest. Opnieuw is dat een beeld van wat God zal doen met Israël. Israël is weggevoerd en leeft al eeuwen geïsoleerd onder de volken. Maar er komt een tijd dat ze zullen terugkeren en de HEERE zullen zoeken. Ook Gomer wordt geïsoleerd, ze zit als een slavin in haar eigen huis. Maar Hosea heeft ook geen omgang met haar.

Deze tuchtmaatregel, een teruggetrokken leven in eenzaamheid en van alle omgang met een man uitgesloten, dient ervoor dat ze tot bezinning komt. Ze zal geen gelegenheid meer krijgen om overspel te bedrijven en ontucht te plegen met andere mannen. Ook van een normale relatie met haar man is geen sprake.

We kunnen deze situatie ook toepassen op het persoonlijke leven. Het zou kunnen zijn dat iemand met zijn leven in een isoleercel zit. Hij is de zonde beu. Kwaad doet hij niet meer, maar er is ook geen goeddoen. Er is geen echt leven. Als iemand zich dat gaat realiseren, kan God het echte leven geven.

Deze situatie kan ook worden toegepast op een christelijke gemeenschap. Ze hebben het kwaad weggedaan. Vervolgens hebben ze zich uit angst voor het kwaad zo geïsoleerd, dat er helemaal niets meer van hen uitgaat. Als men zich dat gaat realiseren, breekt voor God de tijd aan om echt leven te geven. Gaat men echter door met het verblijf in die ‘isoleercel’, dan is de kans groot dat de ellende groter wordt dan deze ooit was (Mt 12:43-45).

“Veel dagen” wijst op een onbepaalde tijd. Gomer is die hele periode wel van Hosea (hij heeft haar immers gekocht), maar van een normale betrekking is geen sprake. Ze moet als een weduwe blijven zitten, tot hij bij haar komt. Zoals gezegd, is dit de situatie van Israël nadat God het volk heeft teruggebracht uit de ballingschap. Toen veel later de Heer Jezus tot Zijn volk kwam, wilden ze Hem niet. “Hij kwam tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen” (Jh 1:11). Niet alleen hebben ze Hem niet aangenomen, ze hebben Hem zelfs verworpen! Wat daarvan het gevolg is, wordt in het volgende vers gezegd.

Israël is zonder …

In dit vers komen enkele bijzonderheden naar voren die in de beide vorige hoofdstukken niet aan de orde zijn geweest. Hosea 1 geeft de algemene positie waarin het volk zich bevindt en het door Gods oordeel is geplaatst. In Hosea 2 worden verschillende details nader ingevuld. Hosea 3 geeft duidelijkheid over de vernedering en de geïsoleerde positie van Israël. En dat niet voor even, maar voor onbepaalde tijd, met aan het einde van die periode haar invoering in de overvloedige zegen.

In dit ene vers komt de hele situatie naar voren waarin Israël zich al vele eeuwen bevindt. Geen enkele Jood kan ontkennen dat dit vers de actuele situatie op treffende wijze weergeeft. De periode van “veel dagen” is de tijd na het kruis. Al die tijd is het volk al “zonder koning en zonder vorst”, dat wil zeggen zonder een erkende regering met een officieel staatshoofd. Dit geldt vooral voor de tien stammen, die verstrooid zijn.

Ook zijn ze “zonder offer”. Ze hebben geen eredienst waarbij ze tot God naderen op de grondslag van het offer. Maar ook zijn ze “zonder gewijde steen”. Deze stenen zijn de aan de afgoden gewijde stenen die Israël heeft moeten vernielen (Ex 23:24), maar die in Israël vaste voet aan de grond hebben gekregen (2Kn 3:2; 2Kn 10:26-28; 2Kn 17:10). De gewijde steen stelt de afgodische aanbidding voor die Israël van de omliggende volken heeft overgenomen. Het volk zal dus zonder ware, maar ook zonder valse middelen van aanbidding zijn.

Ten slotte zijn ze “zonder efod”, dat is het hogepriesterlijke kleed. Er is geen priesterlijke bemiddeling om de HEERE te raadplegen. Maar ook de “afgodsbeelden” ontbreken. Dit zijn de terafim, de afgodsbeelden ter verering van voorouders. Er is, in plaats van de priesterlijke raadpleging, ook geen raadplegen van de afgoden via de daarvoor ontworpen beelden.

Het mag een wonder worden genoemd dat, ondanks het ontbreken van wat noodzakelijk lijkt om als volk te kunnen bestaan, Israël al de eeuwen door is blijven bestaan. Het is eens te meer een bewijs van de waarheid en betrouwbaarheid van de Bijbel, die aan Israël onvoorwaardelijke beloften van God toeschrijft. Dat God deze tijd van het ‘isolement’ van Israël gebruikt voor het bijeenbrengen van de gemeente, is een waarheid die niet in het Oude Testament, maar in het Nieuwe Testament wordt ontvouwd.

Israël wendt zich tot de HEERE

Het woord ”daarna” waarmee dit vers begint, ligt nog in de toekomst en ziet op de tijd van Christus’ terugkeer op aarde en Zijn zegenrijke regering. “David, hun koning” is de Heer Jezus, de ware David. David betekent ‘de geliefde’. “Hun koning” is een aanduiding voor de Messias. Bij Zijn eerste komst is nauwelijks naar Hem gezocht. Ja, een paar wijzen uit het oosten, die Zijn ster hebben gezien, komen om Hem te aanbidden. En ook Herodes zoekt Hem, maar dan om Hem te doden. Verder zijn er nog een paar mensen die oog voor Hem hebben. Maar het volk als zodanig? Dat heeft Hem verworpen. In de toekomst zal dat anders zijn (Ez 37:23-24).

God heeft niet voorgoed afgerekend met Zijn volk. Israël wordt ook niet als volk opgenomen in de gemeente. De individuele Jood die zich bekeert, wordt wel opgenomen in de gemeente, maar houdt dan op Jood te zijn (Ko 3:11). In het laatste van de dagen, “in later tijd”, zullen de Israëlieten door “Zijn goedheid” worden aangetrokken, er zelfs door overstelpt worden. De uitdrukking “diep ontzag” wijst op eerbied, die gepaard gaat met schaamte over het feit dat ze Hem hebben verlaten.

Het uiteindelijke herstel van Israël onder de zegenrijke regering van de Messias, waarbij het volk zal genieten van alle beloofde zegeningen, begint als het volk zich bekeert. Bekering is de eerste noodzakelijke stap om met God in contact te komen. Dat gebeurt als een mens, of een volk, inziet dat hij heeft geleefd met zijn rug naar God toe. Als een mens zich van die weg bekeert, draait hij zich om en kan, zodoende, naar God kijken.

Wie God in ‘het gezicht’ kijkt, kan niet anders dan erkennen dat Hij heilig is. De mens zelf kan slechts erkennen dat hij onheilig en zondig is en dat God hem daarvoor moet oordelen. Maar nu heeft hij zich omgekeerd, naar God toe, omdat hij wordt aangetrokken door Gods goedheid. God moet de mens die in zijn zonden volhardt, straffen. Maar de mens die zijn zonden belijdt, vindt bij Hem ontferming.

Bij Israël is het moment van de bekering aangebroken als door de werking van Gods Geest het volk zijn zonde – hun verwerping van de Heer Jezus, hun Messias – belijdt en daarover berouw heeft (Zc 12:10). De droefheid die het inzien van hun zonde bewerkt, is een droefheid in overeenstemming met God. Zo’n droefheid over begane zonden “bewerkt een onberouwelijke bekering tot behoudenis” (2Ko 7:10). Of het nu een volk of een enkeling betreft, hiermee begint alle ware herstel.

Copyright information for DutKingComments